Weer begon ze erover. Die vriendin die toch geen vriendin leek te zijn. En toen toch weer wel. Of toch niet?
Ik vroeg of ze blij werd van deze gedachten. Nee, zei ze. Maar je bent zelf de baas was over je gedachten, zei ik. Waarom ze niet aan leuke dingen dacht, vroeg ik. Je kan toch veel beter denken aan dingen waar je blij van wordt, dan aan dingen waar je verdrietig van wordt?
Maar het was zo moeilijk om ze niet te denken, ze bleven terugkomen. Ja, dat snapte ik.
Vroeger gooide ik pijn weg. Als de kinderen waren gevallen pakte ik de pijn en dan gooide ik hem heel ver weg. Samen erop stampen was ook heel effectief.
Nu was er geen pijn, maar wel weer die gedachte. Die gedachte waar ze niet blij van werd. Ik zei dat ik hem weg ging gooien. Dat ze er even heel hard aan moest denken zodat ik hem goed kon pakken.
Dat lukte, ik had hem te pakken en gooide hem richting het raam. Maar het raam was dicht dus dat werkte niet natuurlijk. Dat was duidelijk.
Weet je wat, zei ik, ik spoel hem door de wc. Ik pakte de gedachte goed vast met twee handen en liep de kamer uit naar de wc. Snel gooide ik de gedachte erin en spoelde door. Wat een waterverspilling, dacht ik toen ik terugliep. Maar een beetje waterverspilling had ik er wel voor over. Als daarmee de gedachte, al was het maar tot ze in slaap viel, weg zou zijn.
En het had geholpen. Ik gaf haar een kus, zei welterusten en liep haar kamer uit. M’n hoofd ging meteen naar mijn eigen gedachten die ik al dagen, weken had. Eigenlijk over iets soortgelijks.
Je bent de baas over je eigen gedachten, dacht ik. Je kan toch veel beter denken aan dingen waar je blij van wordt, dan aan dingen waar je verdrietig van wordt?
Maar het is zo moeilijk om ze niet te denken, ze blijven terugkomen.